Zaterdag 18 november 2023

20.15 uur

 

Thomas Beijer

piano

Werken van Johannes Brahms, Béla Bartók, Frédéric Chopin


 P R O G R A M M A

 

 

DJ. Brahms (1833-1897)

4 ballades op. 10

Andante

Andante

Intermezzo. Allegro

Andante con moto

 

Béla Bartók (1881-1945)

 

 In de Open Lucht

1. Met Trommels en Fluiten - pesante

2. Barcarolla - andante

3. Musettes - moderato

4. Muziek van de Nacht - lento - (un poco) pìu andante

5. De Achtervolging - presto

 

Frédéric Chopin (1810-1849)

Allegro maestoso

Scherzo: Molto vivace

Largo

Finale: Presto non tanto 


Thomas Beijer (Haarlem, 1988)

Thomas studeerde bij Jan Wijn aan het Conservatorium van Amsterdam, waar hij in 2011 zijn Masterstudie afsloot met de hoogste onderscheiding.

Hij volgde masterclasses bij onder meer Emanuel Ax, Menahem Pressler en Murray Perahia. 

In februari 2022 kreeg Thomas de Nederlandse Muziekprijs uitgereikt, de hoogste staatsonderscheiding voor klassieke musici. De jury noemt Beijer een ‘uomo universale’ en roemt zijn feilloze techniek en unieke vertelkunst.

 

Thomas geeft recitals en soleert bij orkesten; hij treedt daarnaast veelvuldig op als kamermusicus. Ook is hij een vaste gast bij Camerata RCO, bestaande uit musici van het Koninklijk Concertgebouworkest. In het afgelopen seizoen was Thomas spotlight-artiest van Het Concertgebouw.  

 

In seizoen 2023-2024 is Thomas artist in residence in de PHIL in Haarlem, waar hij kamermuziekconcerten zal geven. Daarnaast soleert hij in Beethovens Derde pianoconcert. 

 

Ook als componist is Thomas zeer actief. Zijn Concerto in Technicolor voor jazzviool en orkest is in juni 2022 in première gebracht. Zijn nieuwste werken zijn een liederencyclus Onbestemde Aarde geschreven voor mezzosopraan en een vioolsonate voor violiste Simone Lamsma (beide in opdracht van Het Concertgebouw) en zullen in het voorjaar van 2023 voor het eerst worden uitgevoerd. Momenteel werkt Thomas in opdracht van het Rotterdams Philharmonisch Orkest aan een wals, die in januari 2024 zijn wereldpremière zal beleven.  

 

Sinds 2019 is Thomas artistiek directeur van de Young Pianist Foundation.

Toelichting: 

De Ballades, op. 10, vier lyrische pianostukken van Johannes Brahms, dateren uit 1854 en zijn opgedragen aan zijn vriend Julius Otto Grimm. Het ontstaan hiervan viel samen met het begin van zijn levenslange genegenheid voor de pianiste en componiste Clara Schumann, die hem hielp zijn carrière op gang te brengen.

Frédéric Chopin had de laatste van zijn beroemde ballades twaalf jaar eerder geschreven, maar Brahms benaderde het genre anders en koos ervoor om de oorsprong ervan in de verhalende poëzie letterlijker te nemen. Zo liet hij zich bij de eerste ballade inspireren door een Schots gedicht “Edward” uit de verzameling Stimmen der Völker in ihren Liedern, samengesteld door Johann Gottfried Herder. Het is ook een van de beste voorbeelden van Brahms’ bardische of Ossiaanse stijl: octaven, open kwinten en eenvoudige triadische harmonieën zouden het gevoel van een mythologisch verleden oproepen.

 

In de Open Lucht, een verzameling van vijf stukken voor piano, componeerde Béla Bartók in 1926, in hetzelfde jaar als de pianosonate, het eerste pianoconcert en Negen kleine stukken. In die tijd bestudeerde en reviseerde Bartók Franse en Italiaanse muziek voor toetsinstrumenten uit de (pre-)barok, hetgeen zijn stijl in de  pianocomposities van 1926 sterk beïnvloedde en het hoogtepunt vormt van zijn benadering van de piano als slaginstrument en als instrument voor geluidseffecten. Bartók schreef in 1927: ‘Het lijkt me dat de eigen aard [van de pianoklank] echt expressief wordt door de hedendaagse neiging de piano als slaginstrument te behandelen.’

Het vierde stuk, Muziek van de Nacht, speelde hij bij heel veel uitvoeringen apart; het wordt beschouwd als een imitatie van nachtelijke geluiden van vogels, cicaden en het kenmerkende gekwaak van de roodbuikvuurpad. De Tsjechische schrijver Milan Kundera schrijft daarover ‘dat de geluiden van de natuur Bartók motieven ingeven van een zeldzame vreemdheid’.

 

De Sonate nr. 3 in b mineur, op. 58, van Frédéric Chopin is zijn laatste pianosonate. Het werk, voltooid in 1844 en opgedragen aan gravin Élise de Perthuis, wordt beschouwd als een van Chopins moeilijkste composities, zowel technisch als muzikaal.

De zware akkoorden in de opening van het eerste deel maken plaats voor een melodieuzer tweede thema, dat uiteindelijk leidt tot de conclusie van de expositie die vrij lang is vergeleken met de andere sonates. Het Scherzo, met zijn uitbundige achtste noten in de rechterhand en een meer ingetogen middengedeelte, is uitzonderlijk kort. Ondanks de stormachtige introductie is het Largo bijna als een nocturne met een prachtige melodie en een zacht en uitgebreid middengedeelte. Los van de woeste en dramatische introductie is de Finale doordrongen van ritme. Het tweede thema verschijnt vrij plotseling aan het einde van het eerste en valt uiteindelijk terug naar het hoofdthema. In tegenstelling tot de eerste en tweede sonate eindigt dit werk in majeur.